bobbles

Uitspraak:  US [ˈbɑb(ə)l] UK [ˈbɒb(ə)l]
  • n.Repetitieve beats en (basketbal) hoepel springen op, (de bal), Bobble, (Amerikaanse slang) fouten
  • v.Repetitieve beats en (basketbal) hoepel springen op en (Britse) rimpel; (de bal) Bobbel
  • WebBeven; een bobbel; Bubble kaart
blow botch boggle bollix (up) boot bugger (up) bumble bungle butcher dub flub fluff foozle foul up fumble goof (up) louse up mangle mess (up) muck up muff murder screw up
v.
1.
Als u wilt verplaatsen, of leiden tot iets te bewegen, snel en herhaaldelijk op en neer
2.
om te verwerken onhandig iets zoals een bal wanneer het spelen van een spel, of om iets te doen terugtrekken
3.
te laten vallen of omgaan met een bal slecht in een sport
n.
1.
een fout of een blunder
2.
een wollen bal gebruikt als decoratie op kleding, vooral op een wollen hoed
3.
een snel herhaald op-en-neer beweging
4.
een vergissing, vooral een mislukking te vangen of omgaan met een bal goed in een sport
5.
een kleine bal gemaakt van stukken van wol, gebruikt voor het verfraaien van hoeden en andere stukken van kleding.